De stand van de medezeggenschap
Met enige regelmaat laat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoek doen naar de naleving van de Wet op de Ondernemingsraden. In 2017 is de naleving van de WOR wederom onderzocht en in dit artikel vindt u een korte samenvatting van de bevindingen. Het onderzoek is gedaan met behulp van enquêtes voor werkgevers en werknemers. Daarnaast is een aantal van hen geïnterviewd, net als een groep deskundigen.
Naleving
Het eerste onderwerp van het onderzoek was de naleving. Naleving houdt in dat bedrijven doen wat verplicht is: namelijk een OR instellen als de wet dat voorschrijft. In de praktijk blijkt dat 67% van de organisaties die een OR moeten hebben, ook een OR heeft. In 2011 was dat nog 71%. Vooral de bedrijven in de sectoren Handel, Horeca, Reparatie, Transport en Bouwnijverheid blijven achter bij het instellen van een verplichte OR. Opvallend is dat naarmate een organisatie groter is, er vaker een OR is. Anders gezegd, grote organisaties houden zich beter aan de naleving van de WOR dan kleine organisaties.
Bedrijven met veel tijdelijke medewerkers stellen minder vaak een OR in. In bedrijven waar geen OR is ingesteld, geven de bestuurders aan dat de medewerkers er geen behoefte aan hebben. Het valt op dat de medewerkers vervolgens aangeven dat de bestuurder geen behoefte heeft aan een OR. Deze situatie van naar elkaar wijzen verdiende opheldering.
Redenen voor niet naleven
Daarom is verder doorgevraagd naar de redenen waarom de instellingsverplichting niet nageleefd wordt. Als verklaring wordt onder meer de economische crisis genoemd. De kosten van de medezeggenschap worden als belemmerend gezien. Ook worden de toename van de flexibele contracten als reden genoemd. De manier waarop organisatie is opgebouwd speelt mee. Organisaties die volgens het matrix-principe werken, hebben minder vaak een OR. In een matrixorganisatie werken mensen telkens in wisselende teams aan verschillende projecten.
De werknemers, de werkgevers en de deskundigen die voor dit onderzoek zijn geïnterviewd, vinden dat 100% van de organisaties een OR zouden moeten hebben. Zij spreken zich uit voor stimuleringsmaatregelen of zelfs sancties. Middelen die worden genoemd zijn: het pas toe of leg uit principe, zoals dat nu bij andere arbeidsverplichtingen wordt toegepast. Een verplichte vermelding in het jaarverslag van de organisatie. Of beloon de bestuurder met permanente educatiepunten (PE) als hij een OR instelt. Er zou ook een boete opgelegd kunnen worden door de Inspectie Sociale Zaken zoals bij andere overtredingen op gebied van arbeid. Let wel, het zijn opties. Voor geen van deze beloningen of sancties bestaat nu regelgeving.
Omvang van de OR
In de Wet op de Ondernemingsraden staan regels voor de omvang van de OR. De grootte van een OR hangt af van het aantal in de onderneming werkzame personen. Uit het onderzoek blijkt dat in meer dan de helft van de gevallen het aantal OR-zetels afwijkt van wat de WOR voorschrijft. Dit hoeft geen overtreding te zijn. De WOR biedt de mogelijkheid om met instemming van OR en bestuurder het aantal zetels aan te passen.
In een kwart van de ondernemingsraden zijn zetels vacant. Dat is jammer want daarmee wordt niet optimaal gebruik gemaakt van de menskracht die men kan inzetten. Het verhoogt de werkdruk op de aanwezige OR-leden. Het maakt op de bestuurder een minder sterke indruk als de OR-zetels niet volledig bezet zijn. Het lijkt dan immers alsof er bij de medewerkers onvoldoende belangstelling is voor medezeggenschap.
Flexibele schil
Uit het onderzoek blijkt dat in een meerderheid van de bedrijven de flexibele schil niet is betrokken bij de medezeggenschap. Dat is een aandachtspunt gezien de omvang van het aantal medewerkers met flexibele contracten en hun invloed op de organisatie. Want ondanks pogingen van de vakbonden om de flexibilisering te keren, zal het aantal flexibele contracten voorlopig niet afnemen. Daarom zal de medezeggenschap zich moeten bezinnen op hoe men met de flexibele medewerkers omgaat.
Overleg
Ondernemingsraden hechten aan regelmatig overleg met de bestuurder maar het overleg met de Raad van Toezicht of Raad van Commissarissen wordt slechts door 14% van de OR-en benut. Er wordt vanuit de deskundigen wel gehamerd op het belang van de Gouden Driehoek: het overleg tussen Raad van Bestuur, Raad van Toezicht en Ondernemingsraad, vooral met het oog op strategische besluitvorming.
Scholing
Ten opzichte van voorgaande onderzoeken wordt wat minder vaak gebruik gemaakt van scholingsmogelijkheden. Het percentage OR-leden dat jaarlijks 5 dagen scholing krijgt, neemt verder af, terwijl het percentage OR-leden dat sporadisch scholing krijgt, verder toeneemt. Bij bedrijven met 10 tot 50 werknemers krijgt 5% jaarlijks 5 dagen scholing en 17% geen scholing. In bedrijven met meer dan 200 werknemers gaat 28% jaarlijks 5 dagen op scholing. Slechts 1% van de bedrijven met meer dan 200 medewerkers krijgt geen scholing. Eén op de tien werkgevers geeft aan dat de OR-leden geen gebruik maken van de scholingsmogelijkheden. Dit is vergelijkbaar met de eerdere onderzoeken. Ondernemingsraden met een eigen scholingsbudget gaan vaker op cursus dan ondernemingsraden die daar geen eigen budget voor hebben. Scholing voor de OR neemt toe naarmate de grootte van de organisatie toeneemt. Scholing voor PVT-leden neemt verder af. Bijna twee derde van de werkgevers met een PVT geeft aan dat PVT-leden helemaal geen scholing krijgen. De deskundigen verbazen zich er over dat de werkgevers hechten aan een en goed functionerende OR maar weinig willen investeren in de scholing van de OR.
Invloed
De werkgevers geven aan dat de OR nauwelijks of alleen soms invloed heeft op hun besluitvorming. De waarde van de OR is volgens werkgevers en werknemers vooral dat de OR dient als informatiekanaal en als middel om draagvlak te creëren. Ook heeft de OR de functie van sparringpartner en als extra check op kwaliteit en volledigheid van de besluiten. Daarnaast vormt de OR het aanspreekpunt en onderhandelaar bij zaken die het personeel direct raken. De invloed van de OR neemt toe als de werkgever de OR vroegtijdig bij de besluitvorming betrekt.
De kwaliteit van het overleg tussen de OR en de werkgever wordt door beide partijen positief beoordeeld.
Conclusie
Het onderzoek dat het Ministerie van Sociale Zaken in 2017 heeft laten uitvoeren naar de medezeggenschap geeft een minder rooskleurig beeld dan het onderzoek van 2011. Waarschijnlijk spelen de economische crisis en toegenomen flexibilisering van de arbeidsmarkt hier een grote rol in. Gezien de verbeterde economische omstandigheden mag men verwachten dat de medezeggenschap in de komende jaren weer aan invloed en kracht toeneemt.
Bron: Eindrapport onderzoek naleving WOR, 2017, Ministerie SZW